Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AM3264

Datum uitspraak2003-09-24
Datum gepubliceerd2003-10-27
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers98235 / HA ZA 03-538
Statusgepubliceerd


Indicatie

Personenautoverzekering Wie is hoofdbestuurder van de auto? verpanding auto ttv afsluiten verzekering


Uitspraak

Rechtbank Arnhem Sector civiel recht (ST) Zaak-/rolnummer: 98235 / HA ZA 03-538 Datum uitspraak: 24 september 2003 Vonnis in de zaak van X, wonende te Z, eiser, procureur en advocaat mr. A. Dregmans te Nijmegen, tegen: de naamloze vennootschap naar Duits recht KRAVAG-ALLGEMEINE VERSICHERUNG A.G., in Nederland gevestigd en kantoorhoudende bij haar gevolmachtigde te Nijmegen, gedaagde, procureur mr. J.C.N.B. Kaal, advocaten mr. B.M. Jonk-van Wijk en mr. A.E.E. Smeets te Rotterdam. Het verloop van de procedure Voor het eerdere verloop van de procedure wordt verwezen naar het tussenvonnis van 4 juni 2003. De daarop gehouden comparitie van partijen, waarvan het proces-verbaal zich bij de stukken bevindt, heeft niet tot overeenstemming geleid. Vervolgens is vonnis bepaald. De raadsman van X heeft op 26 augustus 2003 een productie toegezonden, waarop van de zijde van Kravag bij brief van 27 augustus 2003 is gereageerd. De vaststaande feiten en het geschil 1.1 X heeft bij Kravag een personenautoverzekering (wettelijke aansprakelijkheid en casco) afgesloten met als ingangsdatum 25 mei 2000, polisnummer 03.02.33.45, ten behoeve van een Mercedes Benz met het kenteken Y. 1.2 Voor het aangaan van de verzekering heeft X een aanvraagformulier personenautoverzekering door zijn assurantietussenpersoon laten invullen, tekenen en verzenden. Een fotokopie van het formulier is aan dit vonnis gehecht. 1.3 Op 25 mei 2001 is de auto door brand geheel verloren gegaan. De totale schade bedroeg f. 112.150,-- (€ 50.891,45). De auto stond toen geparkeerd voor de woning van L, die de auto in elk geval toen, X was de daaraan voorafgaande weken in Suriname geweest, gebruikte. 1.4 Naar aanleiding van de inhoud van het proces-verbaal van de door X gedane aangifte van brandstichting heeft Kravag een onderzoek doen instellen door het Advies Bureau Schade B.V. te Nunspeet. 1.5 De inhoud van de rapportage van het adviesbureau heeft Kravag aanleiding gegeven bij brief van 25 mei 2001 uitkering te weigeren. Zij schrijft: “Wij zijn inmiddels in het bezit van het onderzoeksrapport van Advies Bureau Schade dat verklaart dat niet u maar dhr. L de meest regelmatige bestuurder was van onderhavig voertuig. Daar dit feit niet staat aangegeven op het originele aanvraagformulier zijn wij van mening dat er in dezen sprake is van verzwijging te kwader trouw als bedoeld in art. 251 van het wetboek van koophandel daar dhr. L veroordeeld is geweest voor een gewapende overval met dodelijke afloop. In dit verband zouden wij de verzekering niet of niet onder dezelfde voorwaarden hebben geaccepteerd als wij hiervan op de hoogte waren geweest en nemen wij derhalve in dezen een afwijzend standpunt in.“ 1.6 Kravag blijft bij haar standpunt in haar brief van 19 november 2001 aan de toenmalige advocaat van X. Daarin heet het: “Tijdens het onderzoek naar de omstandigheden van de brand aan het voertuig is gebleken dat de heer L medebestuurder van het voertuig was. Zijn gegevens ontbraken op het aanvraagformulier. Toen voorts bleek dat Leen strafrechtelijk verleden had, wat aanleiding zou hebben gegeven het risico te weigeren, indien wij ten tijde van de acceptatie van dit feit op de hoogte waren geweest, hebben wij een beroep gedaan op art. 251K te kwader trouw.” 1.7 X had de auto op enig moment voor de brand in pand gegeven aan Inter Textiles B.V.. X heeft op 25 juni 2001 aan Kravag verzocht de verzekeringspenningen aan die vennootschap over te dragen. Bij brief van 20 december 2001 heeft de advocaat van Inter Textiles jegens Kravag aanspraak op betaling binnen acht dagen gemaakt. 2. X vordert Kravag te veroordelen aan hem te betalen € 50.891,45 met rente en kosten. X baseert zijn vordering op de vaststaande feiten. Hij meent dat Kravag op basis van de verzekeringsovereenkomst gehouden is de door hem geleden schade uit te keren. Kravag voert gemotiveerd verweer. De beoordeling van het geschil 3. Naar aanleiding van het feit dat X de auto indertijd aan Inter Textiles B.V. had verpand, die daarmee als pandhouder ook gerechtigd was tot de schadepenningen, heeft X daarnaar ter comparitie gevraagd verklaard dat het pandrecht teniet is gegaan omdat de vordering van Inter Textiles inmiddels door een andere schuldenaar is voldaan. Uit de vervolgens overgelegde verklaring van 26 augustus 2003 van de advocaat van Inter Textiles blijkt voldoende dat het pandrecht als vervallen kan worden beschouwd. Wanneer de pandhouder verklaart dat wordt afgezien van de aanspraak op uitbetaling van de schadepenningen met de mededeling dat X gerechtigd is Kravag tot uitkering aan te spreken, dan mag daarvan worden uitgegaan. De enkele veronderstelling van Kravag dat het pandrecht is overgedragen of anderszins is overgegaan op iemand anders is louter een veronderstelling waaraan als te vaag dient te worden voorbijgegaan. 4. Bij de beoordeling van het beroep op verzwijging door X wordt voorop gesteld dat het hier gaat om een verzekering die is gesloten aan de hand van een door Kravag gehanteerde vragenlijst. Daarbij geldt allereerst dat de verzekeringnemer een hem door de verzekeraar voorgelegde vraag mag opvatten naar de zin die de verzekeringnemer daaraan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mag toekennen. Verder geldt dat Kravag zich er niet op kan beroepen dat feiten waarnaar niet is gevraagd niet door X zijn meegedeeld, tenzij is gehandeld met het opzet Kravag te misleiden. Heeft Kravag vóór het aangaan van de verzekering mededeling gevraagd van feiten die een ander dan de verzekeringnemer betreffen, dan was X gehouden de desbetreffende vragen volledig en naar waarheid te beantwoorden. Is naar zodanige feiten niet gevraagd, dan behoeft X deze niet te beantwoorden, tenzij is gehandeld met het opzet Kravag te misleiden (HR 20 december 1996, NJ 1997, 638, VR 1997,86). 5. In haar eigen verzekeringsvoorwaarden definieert Kravag de hoofdbestuurder als degeen die gemeten naar het gebruik het voertuig voor ten minste 90% bestuurt. Dat sluit twee hoofdbestuurders uit. Niet is gesteld of gebleken dat L de auto voor ten minste 90% van de tijd zou gaan gebruiken. Kravag kan X dan ook niet verwijten dat hij heeft verzwegen dat L de hoofdbestuurder was. In haar verwijt ligt ook besloten dat X zichzelf ten onrechte als hoofdbestuurder heeft beschouwd, omdat L op grond van een tevoren met hem gemaakte afspraak de auto regelmatig zou gebruiken. Dat verwijt is alleen dan terecht indien L de auto ten minste gedurende de helft van de tijd zou gaan gebruiken. Daargelaten dat niet is gesteld of gebleken dat X bij de aanvraag van de verzekering op de hoogte was van de definitie van hoofdbestuurder, hij had redelijkerwijs behoren te begrijpen dat hij zichzelf dan niet als hoofdbestuurder mocht beschouwen. Hij had ook ongevraagd moeten meedelen dat L de medebestuurder voor ten minste de helft van de tijd zou zijn. 6. X heeft gemotiveerd betwist dat L de auto evenveel (of meer) zou gaan gebruiken. Volgens hem was de afspraak dat L er incidenteel in zou mogen rijden als hij daarom zou vragen en het X zou uitkomen. Het ligt op de weg van Kravag als de partij die zich op de verzwijging beroept de juistheid van haar lezing te bewijzen. Overeenkomstig haar aanbod zal zij tot het leveren van bewijs worden toegelaten. Ook zal Kravag als de meest gerede partij moeten aantonen de door haar gestelde gevaarverhogende omstandigheid, in het bijzonder dat en wanneer L strafrechtelijk is veroordeeld voor een gewapende overval met dodelijke afloop. Kravag stelt immers dat zij ook daarom de nietigheid van de verzekeringsovereenkomst heeft ingeroepen. Zij heeft tot op heden volstaan met de enkele mededeling dat er een veroordeling is. Zij zal tenminste onder overlegging van bijvoorbeeld het strafvonnis moeten aantonen wanneer en waarvoor precies L is veroordeeld. De hierop slaande bewijsopdracht zal spoedshalve reeds nu worden gegeven. 7. Zou Kravag niet slagen in het eerste onderdeel van de bewijsopdracht, dan heeft X terecht de gestelde vragen alleen op zichzelf betrokken. De inrichting van het formulier rechtvaardigt het de vraag naar gevaarverhogende omstandigheden van enige bestuurder redelijkerwijs aldus op te vatten dat daarmee slechts de verzekeringnemer en/of de hoofdbestuurder is bedoeld. Ook de inhoud van de slotverklaring leidt niet tot een ander oordeel. Ook daarvoor geldt dat X redelijkerwijs mocht aannemen dat hetzelfde onderscheid tussen verzekeringnemer en hoofdbestuurder gold. 8. Slaagt Kravag in het haar opgedragen bewijs dan rechtvaardigt dat in beginsel voldoende de conclusie dat zij de verzekeringsovereenkomst niet of niet onder dezelfde voorwaarden zou zijn aangegaan, zodat zij zich dan terecht op de nietigheid van de overeenkomst heeft beroepen. 9. Afzonderlijk hoger beroep van dit vonnis zal niet worden toegestaan. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden. De beslissing De rechtbank, laat Kravag toe te bewijzen feiten en omstandigheden waaruit volgt dat het bij de aanvraag van de verzekering op 25 mei 2000 in het voornemen van X lag dat L de te verzekeren auto tenminste evenveel zou gaan gebruiken als X zelf, alsmede dat en wanneer L strafrechtelijk is veroordeeld voor een door hem gepleegde bankoverval met dodelijke afloop, bepaalt dat, voor zover Kravag dit bewijs door middel van getuigen wil leveren, de getuigen door de rechtbank (mr. D. van Driel van Wageningen) gehoord zullen worden in het gerechtsgebouw aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd, verwijst de zaak naar de tweede rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor het opgeven van eventuele getuigen met hun respectieve verhinderdagen, alsmede de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden december 2003 - januari 2004, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald, bepaalt dat het aan de hand van de gedane opgave(n) vastgestelde tijdstip in beginsel niet zal worden gewijzigd, verstaat dat bij gebreke van de gevraagde opgave van getuigen geen gelegenheid meer zal worden gegeven voor het doen horen van getuigen, verwijst in dat geval de zaak naar de zesde rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken, voor het nemen van een conclusie na niet gehouden getuigenverhoor aan de zijde van Kravag, waarbij deze desgewenst ook het bewijs schriftelijk kan leveren, of voor bepaling datum vonnis, bepaalt dat, voor zover de partijen in verband met de getuigenverhoren nog stukken in het geding willen brengen, dit dient te geschieden bij akte op de hiervoor bedoelde tweede rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken, verstaat dat hoger beroep van dit vonnis alleen mogelijk is tegelijk met dat van het eindvonnis, houdt iedere verdere beslissing aan. Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Driel van Wageningen en uitge-spro-ken in het openbaar op woensdag 24 september 2003. de griffier de rechter Coll.: WA